“TO BE (ABLE TO BE) A MAN”
essay, in [HU]MAN, issue #1 (Winter 2020)
English translation
Hundreds of generations since the first texts were written about us. An opinion became a concept, then a guideline, then a fact, accompli and immortalized and up for discussion ideally as little as possible. Yet I cannot imagine that everything claimed to be “masculine” has never been perceived by anyone as a burden, as a suffocation. Time and time again a man has had to be a whole lot of things — whereas fascinatingly, there are so many different things a man could actually be. A man can try, and fail, and not prove himself, or amaze instead. A man can feel unexpected things, and he can think unexpected things, or he can consider himself something other than what he’s expected to be. A man can cry, because a man can love; because a man can lose; because a man can be lost and utterly fed up. A man can want to know something, or admit that he does not know something; he can make something, for no reason, for nobody in particular or just for himself; he can speak many languages, perhaps including the one of love, or perhaps not. A man can dance — oh, can he dance! — on sweaty floors, in his kitchen (yes, because he knows how to cook), or quietly inside his own head. A man can not be called that at all, or look like it; a man can write the three letters of his name in so many different ways. “I know sometimes a man is wrong / I know sometimes I do believe.” And yes, everything a man can be, a woman can be as well, and anyone who has assigned to themselves a different kind of being human. That is, if only we would receive permission to be — from ourselves more than anyone else.
Original Dutch text (“Man Kunnen Zijn”)
Honderden generaties sinds de eerste teksten over ons werden geschreven. Een mening werd een opvatting, toen een leidraad, toen een feit, voldongen en vereeuwigd en het liefst zo min mogelijk ter discussie gesteld. Toch kan ik mij niet voorstellen dat alles wat gezegd werd "mannelijk" te zijn nooit door iemand ervaren is als een juk, als een verstikking. Keer op keer heeft een man van alles móeten zijn — en dat terwijl een man zo fascinerend veel zou kúnnen zijn. Een man kan proberen, en kan falen, en zich niet bewijzen, of juist versteld doen staan. Een man kan iets onverwachts voelen, en iets onverwachts denken, of zich iets anders achten dan wat hij verwacht wordt te zijn. Een man kan huilen, want een man kan liefhebben; want een man kan kwijtraken; want een man kan op en verloren zijn. Een man kan iets willen weten, of toegeven iets niet te weten; hij kan iets maken, zomaar, voor niemand of alleen voor zichzelf; hij kan vele talen spreken, misschien ook die van de liefde, misschien ook niet. Een man kan dansen — och, kan een man dansen! — op zweterige vloeren, in zijn keuken (ja, want hij kan koken), of stilletjes in zijn hoofd. Een man kan helemaal niet zo heten, of zo lijken; een man kan die drie letters van zijn naam op zoveel manieren schrijven. "I know sometimes a man is wrong / I know sometimes I do believe." En ja, alles wat een man kan zijn, kan een vrouw ook, en eenieder die zichzelf een andere vorm van mens-zijn toebedeelt. Tenminste, als we dat toch eens zouden mogen — van niemand anders dan onszelf.
originally appeared in
[HU]MAN, issue #1 (Winter 2020),
by Roeltje van de Sande Bakhuijzen